Universiteit Antwerpen
Aan de Universiteit Antwerpen werk ik aan een promotie-onderzoek over het thema jaloezie, afgunst en medevreugde. Afgunst en jaloezie worden doorgaans als negatieve emoties gezien. Bij beide emoties voelt een persoon zich minderwaardig ten opzichte van een ander. Afgunst gaat vaak gepaard met een gevoel van machteloosheid, je kunt het niet hebben dat een ander iets heeft of doet dat betekenis voor je heeft en dat je ook zou willen hebben of kunnen. Jaloezie gaat eerder over een angst iets van waarde te verliezen. Bij jaloezie is er in tegenstelling tot afgunst altijd een derde partij betrokken.
Ik wil de positieve en negatieve kanten van afgunst en jaloezie onderzoeken, daarbij zal ik kijken welke vooronderstellingen in ons denken besloten liggen: hoe komt het dat we aan competitie zo’n grote rol toebedelen in ons denken over deze emoties, welke rol speelt het concept van de romantische liefde in onze perceptie van jaloezie? In hoeverre speelt angst een rol in collectieve afgunst tegenover bijvoorbeeld vrouwen? Hiervoor is het nodig om de begrippen afgunst en jaloezie filosofisch te onderzoeken. Hoe verhouden jaloezie en afgunst zicht tot elkaar? Zijn ze zo verschillend als we denken? Is het mogelijk om een positieve perceptie van afgunst dan wel jaloezie te komen waarin de rol van concurrentie en misogynie een minder grote rol speelt en hoe kan niet-westerse filosofie, en dan in het bijzonder boeddhistische denken daarbij helpen? Zo bestaat er in boeddhisme een hartkwaliteit: mudita, die je zou kunnen vertalen als medevreugde. Dit is het tegenovergestelde van afgunst en jaloezie: je bent blij voor het geluk van een ander. Hoe kan het dat we in onze taal veel woorden kennen die afgunst of jaloezie uitdrukken, maar geen woord dat het tegenovergestelde uitdrukt?